Header
AgendaLinkedin

In het december nummer van de De Nederlandsche Bank (DNB Magazine nr. 4, 2012) is een essay van Martin van Pernis gepubliceerd onder de titel "Kansen voor de Nederlandse maakindustrie". "Laten we de huidige generatie studenten voldoende ruimte geven : door initiatieven aan te moedigen en constructief om te gaan met mislukkelingen", zo bepleit hij. Je hoort nogal eens verkondigen dat Nederland een handelsland zou zijn en geen industriële of technische traditie zou hebben. Dit is baarlijke nonsens. Kijk eens naar de Gouden Eeuw. Daarop zijn verschillende visies. Sommigen schrijven onze succesverhalen toe aan onze handelsgeest, terwijl anderen juist wijzen op de technologische uitvindingen en de toepassingen daarvan in de Nederlandse vloot. Een citaat van de schrijver R.F. Marx illustreert dat:

“Niet alleen door hun grote aantal schepen konden de Hollanders een einde maken aan de Portugese maritieme overheersing van Oost-Indië, maar ook doordat zij betere schepen, geschut en bemanningen hadden.”

In technisch opzicht waren de Lage Landen hoog boven concurrerende naties verheven. We hadden kanonnen die verder schoten dan de Spaanse; we konden beter met buskruit omgaan omdat we een chemische oplossing hadden bedacht voor de ontmenging van kruit. En misschien wel het allerbelangrijkste was de fluit, een vaartuig dat rond 1590 in Nederland werd ontwikkeld. Het was een rank en snel schip dat maar tien koppen vergde tegen dertig op elk vergelijkbaar schip. De fraaie grachtenpanden in Amsterdam, Zierikzee, Gouda en andere steden getuigen niet alleen van visie en leiderschap in de top van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en van een pioniersgeest die onder de hele bevolking aanwezig was, maar minstens evenzeer van het feit dat Nederland in die periode op technisch gebied domineerde.

De maakindustrie, die ik verder industrie zal noemen, is van essentieel belang voor de ontwikkeling van een land. Bepalend voor de mate van industrieel succes zijn de omvang en de inhoud van de toegevoegde waarde. En die meerwaarde creëer je niet zomaar. Daarvoor zijn meerdere elementen nodig, zoals goed onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, ondernemerschap en financiering.

 

Ondernemersbloed

Op het gebied van ondernemerschap heeft Nederland geen slechte positie. Als klein land, ingesloten tussen grotere landen, beschikken wij over een goed opleidingsniveau en een adequate infrastructuur. Toch zijn er kanttekeningen te plaatsen bij de vraag of we die positie optimaal benutten. Anders dan de Amerikanen kunnen wij genieten van mislukt ondernemerschap en hebben slechte cijfers of een faillissement een aanzienlijk grotere kans op een sappig persbericht dan de succesverhalen. Aan de andere kant hebben we de neiging om succesvolle ondernemers of hun ondernemingen te kwalificeren als uitbuiters, zonnekoningen en meer van dergelijke begrippen. Hierin zullen we verandering moeten aanbrengen. Als optimist ben ik ervan overtuigd dat de huidige generatie studenten in toenemende mate de ondernemersgeest bezit. Natuurlijk daarbij ‘geholpen’ door de economische crisis en de oplopende werkloosheid, maar er zit nieuw ondernemersbloed in.

Een mooie illustratie hiervan zijn de zogenaamde CEO-lezingen in Delft, Eindhoven en Twente. In een gesprek dat ik als president van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, KIVI NIRIA, met studenten in Eindhoven had, kwam hun wens naar voren om te sparren met CEO’s die het in hun ogen gemaakt hebben. Het resultaat was een serie gastcolleges waarbij zo’n 150 tot 200 studenten en docenten sparren met een CEO van een grote Nederlandse onderneming. Ook het aantal start-ups geeft aan dat de nieuwe generatie over voldoende ondernemersbloed beschikt.

Het is van essentieel belang dat we deze generatie voldoende ruimte geven in de vorm van appreciatie voor hun initiatieven, financiële ruimte om te kunnen starten en hulp bieden waar nodig, maar vooral ook een constructieve reactie op eventuele mislukkingen. Dat laatste vooral om het geleerde in een volgend initiatief te kunnen gebruiken.

Het is een goed teken dat de regering in overleg met de sociale partners besloten heeft de Kamers van Koophandel (let op de naam!) in hun huidige vorm te vervangen door een nieuw initiatief van de Ondernemerspleinen, waarin ook innovatiemakelaar Syntens wordt geïntegreerd. Het is voor mij een eer om als voorzitter van de nieuwe Raad van Toezicht een bijdrage te mogen leveren aan dit initiatief.

 

Onderwijs

Goed onderwijs is essentieel voor goed ondernemerschap. Dat klinkt eenvoudig, maar dat is het niet. Een goed onderwijssysteem dient ervoor te zorgen dat we op alle niveaus voldoende gekwalificeerde mannen en vrouwen afleveren, die gezamenlijk de economische groei kunnen realiseren. En groei betekent niet alleen meer van datgene wat we nu al doen. Groei, zeker op de lange termijn, vraagt  vooral om nieuwe initiatieven, activiteiten en bedrijvigheid.

Vaak hoor ik vanuit het bedrijfsleven het verwijt dat ons onderwijssysteem onvoldoende rekening houdt met de behoeftes van de bedrijven. Hoezeer dit wellicht terecht is, het is van eminent belang dat de opleidingen hun leerlingen en studenten voldoende generieke kennis bijbrengen, naast de meer specifieke, applicatiegerichte kennis. De applicaties en toepassingen van morgen zijn ongetwijfeld anders dan die van vandaag, maar geënt op dezelfde basiskennis. Zonder die basiskennis zullen vernieuwingen niet tot stand komen.

Zelf mocht ik een commissie leiden voor het technisch- en natuurkundig hbo, waarin we dit punt nadrukkelijk gemarkeerd hebben. Vergelijkbare signalen komen uit studies bij het vmbo en mbo. Het is wel noodzaak dat er meer lijn in de verschillende initiatieven komt, een rode draad die de gehele keten versterkt. Meer aandacht zal ook nodig zijn voor de toppers, de voorlopers. Excellente leerlingen en excellente prestaties moeten meer waardering krijgen.

Ten slotte nog een opmerking over de nogal eens verguisde docenten en lectoren. Om het onderwijs kwalitatief op orde te houden, en verder te verbeteren, is het noodzaak om deze beroepen de waardering te geven die het belang van de functies weerspiegelt. Dat geldt in vele opzichten: financieel, maar ook in status. Alleen dan zal de interesse in en de kwaliteit van het vak, en daarmee van het onderwijs, voldoende kunnen bijdragen aan de groei van de economie.

 

Onderzoek en ontwikkeling

De toegevoegde waarde van een land dan wel onderneming zit niet alleen in de behaalde winst, maar bovenal in de meerwaarde die het realiseert met de kennis uit eigen keuken. Hoe unieker die kennis is, hoe beter het land of de onderneming kan functioneren. En dat betekent geld verdienen en groei mogelijk maken. Nederland neemt op de innovatieschaal een mooie plaats in en is de laatste jaren zelfs iets gestegen. Nog afgezien van de veelal onduidelijke criteria van dergelijke schalen en het feit dat je altijd wel een onderzoek vindt waarin je goed hebt gescoord, kun je met schalen en scores op papier alleen geen geld verdienen of je positie daadwerkelijk verbeteren. Onderzoek en ontwikkeling worden nogal eens aangeduid met de term innovatie. De betekenis daarvan is ongetwijfeld vernieuwing, maar het zegt niets over de inhoud ervan. In Nederland kennen we inmiddels een rijke historie aan innovatie-initiatieven. U kent ze, de initiatieven van de overheid, met aan het hoofd de minister van Economische Zaken of zelfs de minister-president. De initiatieven wijzigen echter per regeringsperiode en dat betekende in de afgelopen jaren dat een flink aantal van dit soort initiatieven het levenslicht zag. Zo is het innovatieplatform van Balkenende vervangen door het Topsectorenbeleid van Verhagen. En ongetwijfeld zal Rutte II een nieuw initiatief lanceren.

Het zijn vast en zeker goede intenties, maar de vraag is of de overheid dit soort innovatie-initiatieven zou moeten leiden. Mijn voorkeur zou het hebben als de overheid zich beperkt tot een uitsluitend faciliterende rol: om bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren én in staat te stellen om meer en nog betere ontwikkelingen te genereren. Waar voor de overheid wel een belangrijke rol is weggelegd, is de stimulering van generiek onderzoek. Vrijwel alle echt nieuwe ontwikkelingen komen voort uit de al dan niet bedoelde toepassingen op basis van generiek onderzoek. Hoe breder wetenschappelijk onderzoek er wordt gedaan, hoe groter de kans op unieke, meer applicatiegerichte uitvindingen. In die zin pleit ik voor het Duitse systeem. De Duitse overheid investeert sterk in een aantal wetenschappelijke topinstituten. De industrie, van groot tot klein, kan over de onderzoeksresultaten beschikken en ontwikkelt op basis daarvan nieuwe systemen, producten en toepassingen. Het door de Duitse bondskanselier Angela Merkel ingezette en steeds herhaalde credo ‘Made in Germany’ is door de simpelheid een krachtig voorbeeld van het stimuleren van economische groei op basis van toegevoegde waarde.

 

Financiering

Er wordt nogal eens naar de overheid gewezen als het gaat om de kosten van onderwijs en onderzoek. Toch draagt de Nederlandse overheid meer bij aan de ontwikkeling van kennis dan het bedrijfsleven. Het totale bedrag is echter kleiner dan in de ons omringende landen. Kennelijk is die relatief grote bijdrage van de overheid te weinig stimulerend om bedrijven de portemonnee te laten trekken. Nog onlangs bleek dat de binnen de topsectoren gecreëerde Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) er nog niet in slagen om de cofinanciering van de private sector rond te krijgen. De beoogde korting op de eerder toegezegde overheidsbijdrage voor innovaties zal de lust bij het bedrijfsleven zeker niet bevorderen. Deze systematiek heeft dus kennelijk onvoldoende stimuleringskracht.

Een rol speelt hierbij wellicht de onnodig vergaande bemoeienis van de overheid met de ontwikkelingsagenda zelf. Bedrijven ervaren deze bemoeienis als beknellend en aarzelen daarom mee te doen. Stimulerend zijn evenmin de voortdurende wijzigingen en de steeds wisselende hoeveelheid beschikbaar geld. Dit brengt mij op hetzelfde punt als bij het onderwijs en de innovatie: overheid, beperk je financiële bijdrage tot de meer generieke ontwikkelingen, die je vervolgens aan het bedrijfsleven ter beschikking stelt. Ondernemingen kunnen deze ‘goedkope’ kennis verder ontwikkelen en vervolgens private financiering binnenhalen. De angst dat ‘Brussel’ ons kan betichten van niet-toegestane staatssteun is veel gehoord, maar is lang niet altijd terecht.

 

Europa

Ten slotte nog een enkele opmerkingen over Europa en onze rol daarin. Heel belangrijk voor ons land is de export, die sterk gedomineerd wordt door de toeleveringsindustrie en met name op Duitsland is gericht. Van nog groter belang is onze centrale rol in de wederuitvoer vanuit Europa naar andere continenten.

Een krachtig Europa, met een bundeling van de specifieke bedrijvigheden van de lidstaten, biedt geweldige kansen. Europa vormt negen procent van de wereldbevolking, maar produceert nu al 25 procent van het wereld bbp en heeft daarmee een uniek uitgangspunt. Het probleem, behalve het ontbreken van voldoende eenheid en samenwerking, is dat onze sociale uitgaven bij elkaar 50 procent van het wereldtotaal vormen. Wanneer we daarin een betere balans aanbrengen, en dat zal moeten, zal Europa, en daarmee Nederland, in de toekomst het meest succesvolle continent zijn.

 

Secretariaat: js@vapecon.nl